Wanneer is mijn leven voltooid?
Een ethische kritiek op de initiatiefwet Voltooid Leven
Die vraag dringt zich op bij het lezen van het rapport Voltooid leven, over hulp bij zelfdoding aan mensen die hun leven voltooid achten. Want als er sprake is van ‘voltooien’, wat is dan het einddoel? Het leven kent namelijk geen vastgestelde einddatum bij de geboorte, geen garantie op tachtig levensjaren die ik volledig naar eigen wens kan invullen. Gaat het dan om de beleving van die levensjaren? Om de dingen te doen wat ik leuk vind, die mij voldoening geven, omringt door mensen die iets toevoegen aan mijn leven en ik aan dat van hen? Is mijn leven voltooid als ik alle slingers heb opgehangen, mijn doelen heb behaald en ik zelf het gevoel heb de essentie te hebben geleefd? Of is het begrip ‘voltooiing’ een narratief dat impliceert dat het leven een project is dat afgerond moet worden? Misschien, maar dat riekt ook naar een maakbaarheidsgedachte ingegeven door de structuren van onze samenleving. In werkelijkheid is niet alles maakbaar. Soms maakt het bestaan zelf het leven onhoudbaar, onleefbaar en ondragelijk. Het gevoel van een ‘voltooid leven’ gaat in de praktijk vaak hand in hand met diep, existentieel of psychisch lijden, zelfs als er geen sprake is van een terminale ziekte.
In zulke gevallen kan de initiatiefwet Voltooid leven uitkomst bieden. Maar, de rigide leeftijdsgrens van zeventig jaar in deze wet is problematisch. Het impliceert dat pas wanneer ik die leeftijd heb bereikt, ik mijn leven mogelijkerwijs als voltooid mag beschouwen. Maar, die grens focust op de jaren die achter mij liggen, terwijl het juist gaat om het gebrek aan zin in de jaren die nog voor mij liggen. Waarom moet iets worden afgemaakt, ongeacht de omstandigheden? Vanwaar de drang om het leven te voltooien, zelfs als het leeg voelt, alsof een leven automatisch een ‘vol’ leven zou moeten zijn?
In dit betoog stel ik dat de initiatiefwet Voltooid leven moreel en maatschappelijk tekortschiet, omdat het geen recht doet aan de subjectieve aard van voltooiing en ouderen stigmatiseert.
Een subjectieve ervaring of een objectieve grens
Ik ben nu zevenenveertig en ervaar mijn leven (gelukkig) niet als voltooid. Toch kan ik mij voorstellen dat dat ooit anders is. Misschien als ik, om welke reden dan ook, niet meer in staat ben te doen wat mij zin en voldoening geeft. Deze beleving is sterk afhankelijk van mijn persoonlijke waarden, overtuigingen en levensomstandigheden, en dus niet van een buitenaf vastgestelde norm zoals leeftijd. Iemand van zeventig kan volop zin ervaren, terwijl iemand van vijftig niets meer heeft om voor te leven. Daar heeft de feitelijke, empirische vaststelling van een chronologische leeftijd weinig mee te maken. De vraag of mijn leven voltooid is, is dus een subjectieve, kwalitatieve ervaring, geen objectief feit. Er is geen universele checklist voor voltooiing.
Dat geldt ook voor ouder worden. De zichtbare tekenen van lichamelijke achteruitgang zeggen iets over mijn biologische leeftijd, maar niet per se over hoe oud ik mij voel. Mijn gevoelsleeftijd hangt samen met de manier waarop ik mijn lichaam ervaar, hoe ik mij verhoud tot de wereld en de betekenis die ik geef aan mijn ervaringen (Filosofen van deze tijd, Doorman & Pott, 2018, p. 156). De initiatiefwet doet een poging om via objectieve, statistische criteria een objectieve grens te stellen voor een diep persoonlijke ervaring (Geschiedenis van de filosofie, Störig, p. 510). Daarmee probeert zij een universeel eindpunt te bepalen dat per definitie individueel is. Daarnaast zijn de criteria in het rapport, zoals eenzaamheid, verlies van regie en afhankelijkheid, deels maatschappelijk gevormd en beïnvloed. Deze criteria, vaak geassocieerd met een verlies van maatschappelijke functionaliteit, weerspiegelen deels een samenleving die de waarde van het individu sterk koppelt aan productiviteit en onafhankelijkheid.
De maatschappelijke bril
Een volgende kanttekening is de manier waarop we als samenleving naar ouderdom kijken. We zijn ouderen steeds meer gaan zien als mensen die weinig bijdragen op de arbeidsmarkt of in de samenleving. Ouderen worden geassocieerd met hoge (zorg)kosten, en zelfs als ‘dor hout’ dat gekapt mag worden. Dit creëert een risico dat ouderen zich ongewenst voelen en dat hun doodswens, mede ingegeven door maatschappelijke druk, minder als een volledig autonome keuze kan worden beschouwd. Wat doet dat met het zelfbeeld van oudere mensen en beïnvloedt dit wellicht hun doodswens? In die context is het lastig om zo’n wens als volledig autonoom te beschouwen. Moet ik mij straks, als ik oud ben, verantwoorden voor het feit dat ik ruimte inneem, verzorging nodig heb, of überhaupt nog leef? De gedachte dat ik ooit als ‘dor hout’ zou worden gezien, puur vanwege mijn leeftijd, beangstigt me. Alsof mijn waarde enkel afhangt van mijn geleefde jaren, los van wie ik ben en wat ik nog kan betekenen.
Tegelijkertijd leeft in onze liberale samenleving het idee dat ik zelf mag bepalen over mijn leven én mijn dood. Zelfbeschikking is zelfs een principe dat ten grondslag ligt aan diverse rechten in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), zoals persoonlijke vrijheid en autonomie.
Vrijheid en verantwoordelijkheid
Toch is zelfbeschikking niet absoluut. Ik mag over mijn eigen lot beslissen, maar dat doe ik niet in een vacuüm. Ik kan er voor kiezen om mij voor de trein te werpen, maar daar schaad ik anderen, zoals de machinist, mee. Ik kan om hulp vragen bij zelfdoding, maar ik mag een ander niet verplichten om mij deze hulp te bieden. Ook die ander, familie en zorgverleners, hebben recht op zelfbeschikking. Kortom mijn keuzes hebben invloed op anderen. Dat maakt zelfbeschikking binnen deze initiatiefwet een ingewikkeld begrip. Zodra er een ander bij komt kijken, dan verschuift de focus van pure zelfbeschikking naar een bredere begrip van relationele autonomie.
Filosoof Beate Roessler stelt terecht dat autonomie pas betekenis krijgt binnen de praktische omstandigheden van het leven (Doorman, 2018). In het geval van hulp bij zelfdoding betekent dat ook de belangen en waarden van anderen meetellen. Het is dan ook een logische stap om deze hulp juridisch en moreel te kaderen ter bescherming van die anderen. De initiatiefwet balanceert tussen de individuele vrijheid van het individu en de verantwoordelijkheid als wetgever om anderen te beschermen.
Desondanks introduceert de initiatiefwet paradoxaal genoeg een reeks beperkingen die mijn negatieve vrijheid inperken. Toch vraag ik mij af: staat het lijdende individu écht centraal in deze initiatiefwet, of is het een poging om de algemene normatieve consensus te vangen? Als het lijdende individu en zijn zelfbeschikking echt centraal zouden staan en negatieve vrijheid het uitgangspunt, zou leeftijd geen criterium zijn. Ik kan dan mijn leven beëindigen zonder al te veel inmenging van anderen of de staat. Maar de wet stelt wél grenzen, zoals toetsing en leeftijd, terwijl ook de maatschappelijke opinie heeft invloed. Deze initiatiefwet is in deze hoedanigheid een beperking van mijn negatieve vrijheid, als ik op een humane manier uit het leven wil stappen.
Zorgvuldigheid is nodig
De wens tot zorgvuldigheid snap ik volledig. Toetsing is essentieel om misbruik te voorkomen en te waarborgen dat de doodswens duurzaam, weloverwogen en vrijwillig is. Maar die toetsing kan uitstekend plaatsvinden binnen de bestaande euthanasiewet. We hoeven niet nóg een aparte wet te creëren met een leeftijdscriterium dat onderscheid maakt tussen burgers. Het is veel zinvoller een maatschappelijke discussie aan te wakkeren: hoe kijken we aan tegen ouderdom en sterven? Hoe lang moeten we doorgaan met behandelen? Wanneer zeggen we: ‘Dit doen we niet meer’? Maar ook de vraag: hoe gaan we om met de angst voor de dood, en met de manier waarop we in onze samenleving naar ouder worden kijken?
Wat is lijden – en wie bepaalt?
Lijden heeft twee gezichten. Aan de ene kant willen we pijn zoveel mogelijk vermijden. Epicurus (in zijn boek Brief van geluk) stelt namelijk dat de afwezigheid van pijn (medisch of anderszins) de weg naar geluk is. Aan de andere kant stelt Sartre dat de mens nu eenmaal geconfronteerd wordt met tekort, zinloosheid en lijden (Philosophy Now). Ik herken deze tweestrijd bij mijzelf. Ik streef uiteraard elke dag naar zo min mogelijk lijden, maar soms ontkom ik er niet aan. Als ik terugkijk op mijn eigen leven, zijn de moeilijkste periodes vaak de momenten geweest waarop ik het meest heb geleerd over mezelf en mijn veerkracht. Lijden is dus onvermijdelijk, maar soms ook betekenisvol. De vraag is alleen wanneer wordt het ondraaglijk? Wie bepaalt dat? Wat de één nog net kan dragen, kan voor de ander onleefbaar zijn. En mag ik zelf bepalen wanneer dat punt is bereikt, ongeacht mijn leeftijd? Mijn antwoord is: ja.
Conclusie: een wet die tekortschiet
En toch ben ik tegen deze initiatiefwet Voltooid leven, omdat deze in haar huidige vorm stigmatiseert en discrimineert. Ze richt zich op ouderen, alsof hun doodswens vanzelfsprekender, legitiemer of meer waarde heeft dan die van jongeren. Of erger: dat het leven van ouderen minder waardevol is. De initiatiefwet is uitsluitend, terwijl iedereen voor de wet gelijk zou moeten zijn. Daarnaast zegt de cynicus in mij dat de wet wel erg goed past in het plaatje van toenemende vergrijzing en stijgende zorgkosten.
Ik sluit mij daarom aan bij prof. dr. Schnabel, die in zijn position paper stelt dat de bestaande euthanasiewet voldoende ruimte biedt voor een zorgvuldige en inclusieve benadering van hulp bij zelfdoding. Hij stelt: ‘In de Euthanasiewet staat niet dat de ‘patiënt’ ziek moet zijn en al evenmin dat er sprake moet zijn van ziekte of een bepaalde diagnose en een leeftijdsgrens.’ Laten we de ruimte in de euthanasiewet beter benutten en vooral blijven nadenken over hoe we als samenleving omgaan met lijden, ouderdom en het recht op sterven.
DELEN
eerdere Artikelen
-
Twee botsende democratische perspectieven in het woondebat6 oktober 2025/0 reacties -
De grenzen van vrijheid13 januari 2025/ -
Een veelheid aan verhalen verenigd in één narratief14 maart 2024/ -
Geloof, maar blijf twijfelen1 maart 2024/ -
Bubbeltirannie27 februari 2024/