De maatschappelijke kosten van lokale autonomie
Een filosofische analyse van het Eigenwijk-scenario
De Ruimtelijke Verkenning 2019 van het Planbureau voor de Leefomgeving schetst vier toekomstscenario’s voor de Nederlandse stedelijke regio’s in 2049. Hoewel deze verkenning belangrijke maatschappelijke uitdagingen belicht, laat het de diepere filosofische implicaties onbesproken. Dit essay analyseert het ‘Eigenwijk’-scenario, waarin lokale autonomie en zelforganisatie centraal staan, vanuit het perspectief van de politieke filosofie. Door dit scenario te duiden aan de hand van de theorieën van John Rawls en Amartya Sen, wordt beargumenteerd dat een sterke nadruk op lokale controle en zelfredzaamheid fundamentele principes van vrijheid, gelijkheid en solidariteit kan ondermijnen. Het onderzoeken van de filosofische dimensie is belangrijk, omdat dit ons dwingt verder te kijken dan technische en economische oplossingen. Een filosofische analyse legt de ethische risico’s bloot en helpt bij het formuleren van beleid dat niet alleen efficiënt is, maar ook rechtvaardig en menselijk.
Het Eigenwijk-scenario: autonomie versus ongelijkheid
In het scenario ‘Eigenwijk’ uit de Ruimtelijke Verkenning van het Planbureau voor de Leefomgeving (2019): Scenario’s voor stedelijke ontwikkeling, infrastructuur en mobiliteit in Nederland voor 2049, vormt de wijk het centrum van het dagelijks leven. De decentrale overheid stuurt lokaal, burgers organiseren zich op wijkniveau via collectieven, en participeren actief als bijdragers aan een gemeenschap die zelf haar normen bepaalt. Deze insteek bevordert een sterke lokale gemeenschap, geborgenheid en veel autonomie. Hierdoor krijgen burgers de middelen en mogelijkheden om hun eigen leven in te richten en persoonlijke doelen te realiseren. Dit bevordert veel positieve vrijheid, de vrijheid om potentieel te verwezenlijken en zelfsturing toe te passen, op voorwaarde dat de burger kan voldoen aan de normatieve uitgangspunten die in het Eigenwijk-scenario centraal staan, namelijk creativiteit, authenticiteit en kwaliteit.
Maar, juist deze normatieve focus, met de nadruk op actieve participatie en zelfredzaamheid, kan ervoor zorgen dat de vrijheden van bepaalde groepen onder druk komen te staan. Denk bijvoorbeeld aan burgers die in deze uitgangspunten niet excelleren, door een lichamelijke of geestelijke beperking, of door andere prioriteiten zoals mantelzorg. De sterke gemeenschapsvorming creëert daarnaast het risico dat mensen die niet willen of kunnen conformeren, worden uitgesloten. Dit beperkt hun negatieve vrijheid, oftewel de vrijheid om te leven zonder inmenging of dwang. Daarnaast rijst de vraag of het wijkbudget ten goede komt aan voorzieningen voor iedereen. Wordt er voldoende geïnvesteerd in openbaar vervoer of investeert de autobezittende meerderheid liever in iets anders? Zo kan er ongelijkheid ontstaan binnen, maar ook tussen wijken, steden of regio’s, wanneer er onvoldoende draagvlak is voor voorzieningen die boven het lokale uitstijgen. Dit beperkt de vrijheid van de burger om zich te verplaatsen of deel te nemen aan de samenleving buiten de eigen wijk.
Ongelijke kansen en behandeling
In het Eigenwijk-scenario komen op individueel, wijk- en regionaal niveau gelijke kansen en behandeling onder druk te staan. Zo kan decentrale besluitvorming leiden tot een wildgroei aan lokale regels, wat de gelijkheid voor de wet en de voorspelbaarheid van regels ondermijnt. Hierdoor worden vrijheden en kansen afhankelijk van de locatie waar je woont. Hoewel elke wijk in theorie gelijke financiële middelen krijgt om voorzieningen te organiseren, heeft niet iedere wijk dezelfde uitgangspositie of het vermogen zich goed te organiseren.
Vanuit de rechtvaardigheidstheorie van de Amerikaanse filosoof John Rawls is dit problematisch. Dit raakt direct aan Rawls’ eerste principe van rechtvaardigheid: gelijke basisvrijheden. Dit principe stelt dat iedereen een gelijk recht heeft op het meest uitgebreide systeem van basisvrijheden dat verenigbaar is met soortgelijke vrijheden voor alle anderen (Cantillon et al., 2022). Dit is een vorm van formele gelijkheid, die de basis legt voor een eerlijke samenleving. Wanneer vrijheden en kansen afhankelijk worden van je locatie is er geen sprake meer van deze gelijke basisvrijheden voor iedereen.
Dit raakt ook direct aan Rawls’ tweede principe van rechtvaardigheid: eerlijke gelijke kansen. Dit principe gaat verder dan alleen formele gelijkheid, waarbij iedereen simpelweg dezelfde rechten op papier heeft. Het stelt dat sociale en economische ongelijkheden alleen gerechtvaardigd zijn als ze verbonden zijn aan posities die voor iedereen toegankelijk zijn, bij gelijke competentie (Cantillon et al., 2022). Dit is een diepere vorm van gelijkheid, die erkent dat gelijke rechten alleen niet volstaan als de feitelijke kansen ongelijk verdeeld zijn.
Het idee van een ‘dorp in een stad’ is ontstaan in gentrificerende wijken met hoogopgeleide en kapitaalkrachtige bewoners. Deze wijken denken daardoor vanuit een bevoorrecht uitgangspunt, wat betekent dat ze de middelen en het netwerk hebben om zo’n zelfvoorzienend systeem succesvol op te zetten. Bekijken we dit van achter Rawls’ ‘sluier van onwetendheid’, dan moeten we ons voorstellen dat we beslissingen nemen over de inrichting van de samenleving zonder te weten welke positie we daarin zelf zullen innemen. Denk hierbij aan onze sociale status, of we rijk of arm zijn, gezond of ziek, talentvol of minder begaafd. Van achter deze sluier zouden mensen, om voor zichzelf het beste resultaat te garanderen, kiezen voor een systeem dat de besluitvorming rechtvaardiger maakt voor iedereen, juist omdat ze niet weten of ze tot de bevoordeelde of de benadeelde groep zullen behoren. Hoewel het speelveld ogenschijnlijk geëgaliseerd lijkt, volstaat het enkel hebben van middelen en formele rechten niet. In de praktijk zijn gelijke rechten en kansen niet gewaarborgd, wat Rawls’ principe van eerlijke kansengelijkheid schendt.
Dit druist bovendien ook in tegen Rawls’ verschilprincipe. Dit principe stelt dat sociale en economische ongelijkheden alleen gerechtvaardigd zijn als ze ten goede komen aan de minstbedeelden in de samenleving (Cantillon et al., 2022). De kwaliteit van leven in het Eigenwijk-scenario hangt sterk af van het zelforganiserend vermogen van burgers. In armere wijken zijn burgers vaak minder actief, wat hun kansen verkleint. Dit wordt ook benadrukt door Erik Snel en Godfried Engbersen in hun rapport uit 2015, die stellen dat ‘in kwetsbare wijken de behoefte aan burger-initiatieven het grootst is, maar de wijkbewoners niet goed in staat zijn de gevolgen van een terugtredende overheid op te vangen’. Hier is eerder sprake van verslechtering voor de minstbedeelden, in plaats van een verbetering, wat rechtstreeks ingaat tegen Rawls’ verschilprincipe. De ongelijkheid wordt niet ingezet als motor voor de verbetering van de zwaksten, maar vergroot juist de kloof.
Uitholling van solidariteit en basisvoorzieningen
De verschuiving van voorzieningen naar lokale initiatieven kan bovendien het solidariteitsprincipe uithollen. Traditionele publieke functies worden niet langer centraal gecoördineerd en de grens tussen privaat en publiek vervaagt. Deze verschuiving is problematisch omdat het waarborgen van een gelijke toegang tot basisvoorzieningen en het beschermen van kwetsbare groepen hierdoor onder druk komt te staan.
Op lokaal niveau ontbreekt de zekerheid van een basiskwaliteit van leven voor alle burgers. De basiskwaliteit van leven, die traditioneel gezien door een overheid werd bewaakt, is in dit scenario niet langer gegarandeerd. Waar het in goed georganiseerde wijken alles op rolletjes loopt, ontbreekt in wijken waar burgers minder actief en effectief kunnen organiseren, de garantie op die basiskwaliteit van leven. Daarnaast is de besluitvorming niet altijd transparant: wie bepaalt waar het geld naartoe gaat, worden belangen zorgvuldig afgewogen, en waar ligt de verantwoordelijkheid? Dit gebrek aan transparantie kan leiden tot een recht van de sterkste, een tirannie van de meerderheid of een onrechtvaardige representatie van alle belangen binnen de gemeenschap. Dit vormt een bedreiging voor de gelijke vrijheden van alle burgers, zoals Rawls die bepleit in zijn eerste principe van het recht op gelijke basisvrijheden. Dit ondermijnt de procedurele gelijkheid van besluitvorming, waarbij elke stem evenveel gewicht zou moeten hebben.
Daarnaast kan de ongelijkheid tussen regio’s toenemen. Beslissingen worden beïnvloed door regionale belangen, wat kan leiden tot uitstel van noodzakelijke investeringen in bijvoorbeeld infrastructuur. Dit is een duidelijk rechtvaardigheidsprobleem, omdat de baten van dit soort projecten vaak nationaal zijn, terwijl de kosten en overlast lokaal worden gevoeld. Het gevoel van ongelijkheid kan toenemen wanneer burgers in een ‘rijke’ regio niet willen meebetalen aan projecten in een ‘armere’ regio, zelfs als deze projecten nationaal gezien wenselijk zijn. Dit kan leiden tot een ‘eigen volk eerst’-mentaliteit op regionaal niveau. De solidariteit tussen regio’s komt onder druk te staan, wat het idee van sociale rechtvaardigheid en het solidariteitsprincipe ondermijnt. Het verschilprincipe wordt hierdoor opnieuw geschonden, omdat de grotere maatschappelijke baten niet per definitie ten goede komen aan degenen die er het meest baat bij zouden hebben.
Van middelen naar mogelijkheden
Waar Rawls zich richt op de structurele sociale rechtvaardigheid van een samenleving door een eerlijke verdeling van basisgoederen, benadruk de Indiase filosoof Amartya Sen dat het niet enkel om de verdeling van middelen gaat, maar om wat je feitelijk met middelen kunt doen. Hij introduceert het concept van de capabilities approach, die zich niet richt op de ‘gelijkheid van middelen’, maar op de ‘gelijkheid van mogelijkheden’. Hij wijst erop dat mensen sterk verschillen in hun vermogen om middelen om te zetten in waardevolle uitkomsten (Robeyns, 2003). Iemand met een fysieke beperking heeft waarschijnlijk meer middelen nodig om hetzelfde niveau van welzijn te bereiken als iemand zonder die beperking. Daarnaast spelen ook de sociale omstandigheden mee, zoals een gebrek aan een sociaal netwerk waardoor de beschikbare middelen moeilijker zijn te benutten. Rawls richt zich op de meest ideale situatie waarbij hij vooral kijkt naar formele vrijheid, terwijl Sen de ‘werkelijke’ wereld meeneemt in zijn benadering door de nadruk te leggen op reële capaciteiten en mogelijkheden. Dit geeft een vollediger beeld van echte feitelijke vrijheid. Het gebrek aan het kunnen benutten van mogelijkheden kan namelijk aanvoelen als een inperking van diezelfde vrijheid.
Het waarborgen voor vrijheid en gelijkheid
Als een stedelijke omgeving zich ontwikkelt in de richting van Eigenwijk dan is het van belang om vrijheid en gelijkheid voor iedere burger op een rechtvaardige manier te waarborgen. De centrale overheid zou daarom kaders moeten opstellen voor een minimale basiskwaliteit van leven, als een soort minimumstandaard. Hier gaat het dan over de toegang tot essentiële voorzieningen zoals onderwijs, gezondheidszorg, energievoorziening en een functionerende infrastructuur. Dit vangnet is bedoeld voor wijken die minder goed in staat zijn zich te organiseren. Deze minimumstandaard draagt bij aan het waarborgen van negatieve vrijheid voor alle burgers en sluit aan bij de rechtvaardigheidstheorie van John Rawls.
Het Regionaal Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (RMKBA) zou een uitgebreidere rol kunnen krijgen. Naast een Mobiliteitsfonds zou er bijvoorbeeld ook een Solidariteitsfonds kunnen komen. Een minder goed georganiseerde wijk zou hieruit hulp kunnen krijgen voor de professionalisering van hun zelforganisatie, bijvoorbeeld via een andere wijk of door iemand die vanuit dit fonds betaald wordt. Denk aan het inhuren van projectmanagement of het faciliteren van wijkcoaches. Op deze manier bevorder je positieve vrijheid en gelijke kansen. Dit komt overeen met het beginsel van Rawls dat sociale en economische ongelijkheden alleen gerechtvaardigd zijn als ze leiden tot het grootste voordeel voor de minst bevoordeelde leden van de samenleving. Het sluit ook aan bij de capabilities approach van Amartya Sen, door concrete hulp te bieden die mensen in staat stelt om daadwerkelijk te participeren, hun leven vorm te geven en een hoge kwaliteit van leven te bereiken. Hierdoor worden niet alleen de middelen gelijk, maar uiteindelijk ook de uitkomsten.
In de besluitvorming moeten waarborgen worden ingebouwd om inclusiviteit te verzekeren. Dit kan door laagdrempelige en diverse participatiemethoden te gebruiken, afhankelijk van de doelgroep. Denk aan het faciliteren van tolken voor burgers met een niet-Nederlandse achtergrond, het organiseren van bijeenkomsten dicht bij burgers met een beperking, en het inrichten van digitale participatiemogelijkheden. Vanuit het perspectief van Rawls is dit belangrijk omdat ieders belangen (en behoeften) worden meegenomen. Dit creëert een ‘gelijkheid in vertegenwoordiging’ in het besluitvormingsproces. Vanuit Sen is dit van belang omdat iedereen zo de mogelijkheden heeft om te participeren, wat direct bijdraagt aan hun positieve vrijheid.
Kortom, het succes van de toepassing van het Eigenwijk-scenario vraagt om een constante afweging tussen lokale autonomie en de universele principes van vrijheid, gelijkheid en solidariteit, waarbij op verschillende niveaus het waarborgen van reële kansen en een basiskwaliteit van leven voor iedereen centraal moet staan.
Bronnen
Cantillon, B., Latre, S., & Vandevelde, A. (2022). U-Turn: Wegwijzer naar een nieuw sociaal contract. UPA. https://www.ucsia.org/
Engbersen, G., Snel, E., & ’t Hart, M. (2015). Mattheüs in de buurt: Over burgerparticipatie en ongelijkheid in steden. Erasmus Centre for Citizenship, Migration and the City (CIMIC).
Planbureau voor de Leefomgeving. (2019). Oefenen met de toekomst: Scenario’s voor stedelijke ontwikkeling, infrastructuur en mobiliteit in Nederland voor 2049.
Robeyns, I. (2003). An introduction to the capability approach: An interdisciplinary introduction. In https://commonweb.unifr.ch/. University of Amsterdam Department of Political Science and Amsterdam School of Social Sciences Research.